Op zaterdag 20 november 2021 kregen we een indrukwekkende rondleiding over de Airborne begraafplaats. Deze ging uit van het Airborne Museum in Oosterbeek. Het doet je dan toch wat lopend langs de graven en de verhalen horen over wat deze jonge mannen hebben gedaan en hoe ze hun leven gaven voor onze vrijheid.

De Airborne War Cemetery is een militaire begraafplaats, gelegen aan de Van Limburg Stirumweg in de Nederlandse plaats Oosterbeek. Officieel heet deze begraafplaats Arnhem Oosterbeek War Cemetery. Beheerder is de Commonwealth War Graves Commission (CWGC). Eigenaar is de Staat der Nederlanden.

Op dit ereveld liggen 1754 militairen van de landmacht, luchtmacht en zeemacht begraven die in de periode september 1944 tot april 1945 sneuvelden (plus enkele burgers van de CWGC). De meeste van deze mensen zijn omgekomen in de omgeving van Arnhem, tijdens de Slag om Arnhem, een onderdeel van Operatie Market Garden in september 1944. Van de graven zijn er 1648 van Britse, 3 van Nederlandse en 79 van Poolse militairen. Drie graven zijn van medewerkers van de Commonwealth War Graves Commission. Vier militairen die hier liggen dragen de hoogste Britse militaire onderscheiding, het Victoria Cross.

Richard Tice 22 jaar. Is een Amerikaan die vrijwillig dient  bij het Poolse leger. In een weiland bij Driel wordt hij in het Engels aangeroepen. Als Richard Tice zich laat zien blijken het toch Duitsers te zijn die hem vervolgens dood schieten.

Samuël Swarts (Amsterdam, 26 juli 1917 - Oosterbeek, 20 september 1944) was een Nederlandse verzetsstrijder van Joodse afkomst. Hij overleed tijdens de Slag om Arnhem terwijl hij Britse parachutisten van de 1e Luchtlandingsdivisie bijstond.

Swarts was meubelmaker van beroep. Hij trouwde kort voor de Duitse inval in mei 1940 met de Jodin Jansje Canes. Zij kregen in december 1942 samen een zoon die na twee weken overleed. Swarts moeder was van Joodse afkomst, zijn vader niet. Omdat zowel zijn moeder als vrouw Joods was, werd Swarts door de Duitsers ook beschouwd als Jood. Samen met zijn vrouw werd hij opgesloten in de Hollandsche Schouwburg, vanwaar ze naar Kamp Westerbork getransporteerd zouden worden. Zij slaagden er in via een toiletraampje te ontsnappen. Swarts vond onderdak in Oosterbeek, zijn vrouw in Amsterdam. Zijn schuilnaam was Christiaan van der Wal.

In Oosterbeek sloot Swarts zich aan bij het verzet. Hij was sectieleider bij de in september 1944 opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten. Op 17 september 1944 landde de Britse 1e Luchtlandingsdivisie rondom Arnhem. Als onderdeel van Operatie Market Garden had zij de taak om Rijnbrug te veroveren. Swarts meldde zich direct na de landing als vrijwiliger bij het Britse Rode Kruis. Hij kreeg de taak om te helpen bij het transport van gewonden. Op 20 september vroeg de Nederlandse arts Van Maanen of hij emmers met water wilde vullen voor het noodhospitaal in het gebouw De Tafelberg. De Duitsers hadden de watertoevoer naar Oosterbeek afgesloten. Samen met een andere Nederlandse vrijwilliger Willem Gerritsen trok Swarts er op uit. Hun auto werd op de Pieterbergseweg getroffen door een mortiergranaat. Swarts was op slag dood, terwijl Gerritsen met zijn kleding in brand uit de auto sprong. Gerritsen zou uiteindelijk het zicht aan een oog verliezen.

In eerste instantie werd Swarts begraven in een veldgraf voor De Tafelberg. Zijn weduwe maakte zich er hard voor dat hij zou worden herbegraven op het Airborne War Cemetery. Hij ligt daar als een van de acht Nederlanders, en als enige burger, begraven. Hij ontving postuum het Verzetsherdenkingskruis.

Swarts moeder werd overgebracht naar Westerbork, maar omdat zijn vader kon aantonen dat hij tot drie generaties terug geen Joodse voorouders had werd zij vrijgelaten. Canes, die zelf de oorlog overleefde, verloor haar ouders en een zus in Sobibor en Auschwitz.

De tweelingbroers Thomas en Claude Gronert dienden samen bij het 6e peleton van de B-Compagnie van het 2e Parachutisten Bataljon.

Dit bataljon vertrok op zondag 17 september 1944 vanaf de landingsterreinen via de route langs de Nederrijn naar de verkeersbrug in Arnhem. Het 6e peleton raakte tijdens hun opmars in de buurt van Oosterbeek-Laag Station en het spoorwegviaduct in zware gevechten gewikkeld. Bij deze gevechten raakte o.a. Thomas gewond en bij zijn poging om zijn broer te redden, werd Claude dodelijk getroffen.

Beiden overleden op dezelfde dag, tijdstip en plaats en de 21-jarige tweelingbroers hebben beiden een rustplaats naast elkaar gevonden op het Airborne begraafplaats in Oosterbeek.

Jacob Groenewoud 27 jaar, Nederlander, speelt een belangrijke rol bij het winnen van informatie bij de lokale
bevolking. Hij sneuvelt nadat hij zich vrijwillig had opgegeven om door de linies heen te
breken om hulp te halen. Jacob Groenewoud wordt postuum benoemd tot Ridder 4e
klasse
Militaire Willemsorde, één van de hoogste Nederlandse onderscheidingen.

William Leslie George Simpson, zoon van Walter en Maryann Simpson, uit Chillaton, Lifton, Devon, meldde zich bij de Royal Engineers.
Hij meldde zich begin 1942 als vrijwilliger voor de luchtlandingstroepen en volgde Parachute Training Course 11 op RAF Ringway, die van 6 tot 18 april 1942 liep.
Lance Corporal 'Joe' Simpson werd ingedeeld bij A troop, 1st Parachute Squadron, Royal Engineers. Hij werd uitgezonden op Operatie Torch, Noord-Afrika. Hij werd vermeld in Despatches voor zijn actie tijdens de Slag om Mansour en kreeg de Silver Star uitgereikt op bevel van Generaal Eisenhower.De eervolle vermelding voor de Silver Star luidt:
WILLIAM LESLIE GEORGE SIMPSON, 1919427, Lance Corporal Squadron, Royal Engineers, British Army, wegens dapperheid in actie met het leger van de Verenigde Staten op 5 februari 1943 nabij Djebel-Mansour, Tunesië. Toen hij bij zijn bataljon aankwam net toen het bevel werd gegeven zich terug te trekken, bleef Lance Corporal Simpson om te helpen bij de vernietiging van uitrusting die niet kon worden verwijderd. Daarna droeg hij eigenhandig een gewonde man door zwaar vijandelijk vuur over een afstand van twee mijl naar een medische post. Later, terwijl hij naar meer gewonden zocht, kon hij een groep brancarddragers in veiligheid brengen. Zijn moed en plichtsbesef waren een bron van inspiratie voor allen.
Op bevel van Generaal EISENHOWER.
E L FORD
Brigadegeneraal GSC,
Hoofd van de Staf.

Korporaal Simpson vocht in Sicilië en Italië voordat hij naar het Verenigd Koninkrijk terugkeerde.
Hij nam deel aan Operatie Market Garden (Arnhem) en werd gedood door een granaat samen met L/Cpl Neville op 20 september 1944, 29 jaar oud. Hij kreeg een veldbegrafenis in een groep graven langs een weg bij de verwoeste gebouwen bij de Rijnbrug in Arnhem. Op 29 oktober 1945 werd hij herbegraven op Oosterbeek War Cemetery, Arnhem.

John Hollington "Jack" Grayburn was een zoon van Lionel Markham Grayburn en Gertrude Grayburn. Hij werd geboren op 30 januari 1918 op Manora Island, India. De familie keerde terug naar Engeland toen hij nog jong was. Grayburn ging van 1931 tot 1935 naar de Sherborne School in Dorset. Nadat hij Sherborne had verlaten, ging hij werken bij de Hong Kong and Shanghai Banking Corporation.
Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sloot Grayburn zich aan bij de Army Cadet Force en werd ingedeeld bij de 1st (London) Cadet Force, The Queen's Royal Regiment. In september 1940 kreeg hij een noodopdracht tot tweede luitenant en werd gedetacheerd bij de Oxfordshire and Buckinghamshire Light Infantry.
In 1942 werd Grayburn bevorderd tot oorlogsinhoudelijk luitenant en trouwde hij met Dorothy Constance Marcelle Grayburn (geboren Chambers) uit Helensburgh, Dunbartonshire. Zij kregen in datzelfde jaar een zoon.
In juni 1943 meldde Grayburn zich aan bij het Parachute Regiment. Hij werd overgeplaatst naar het 7e Parachutisten Bataljon. Het jaar daarop werd hij overgeplaatst naar het 2e Bataljon van het regiment en kreeg het bevel over peloton nr. 2, A Company.
Na de landing bij Renkum op 17 september 1944 marcheerde het 2e Bataljon naar de brug bij Arnhem. Grayburn kwam aan bij een splitsing van wegen en ging naar het noorden toen de mannen achter hem onder vijandelijk vuur kwamen. Na het leggen van een rookgordijn leidde hij een charge die de vijandelijke posities opruimde.
Toen het 2e bataljon de brug bereikte bezetten de mannen gebouwen aan de noordkant van de brug. Het 2e peloton probeerde rond 20.45 uur de brug over te steken en de zuidkant in te nemen. Een kanon in de Flak toren op de brug opende het vuur en een pantservoertuig van Gräbner's eenheid dat op de zuidelijke helft van de brug bij de stalen overspanning stond, opende ook het vuur op de mannen van No. 2 peloton. Omdat er geen dekking was op de brug konden de Duitsers de aanval afslaan. Acht mannen, waaronder Grayburn, raakten gewond. Hij werd in de schouder geschoten maar bleef zijn mannen opjagen. De poging om de zuidkant van de brug in te nemen mislukte en de mannen werden gedwongen zich terug te trekken. Er wordt gezegd dat Grayburn de laatste was die van het platform afdaalde en dekking zocht.
Majoor Tatham Warter schreef over deze actie in een verslag nadat hij uit een krijgsgevangenkamp was ontsnapt: "Om 20.45 uur zette 'A' Coy een aanval in met één peloton ten zuiden van de brug. Ze werden vanaf de zuidkant van de brug opgewacht door een licht Flak kanon en een pantserwagen op de brug. Het peloton leed 8 slachtoffers in de eerste 50 meter en de poging werd gestaakt.

Op 20 september namen de Duitsers een van de huizen naast de brug in en begonnen daar ladingen te plaatsen in plaats van onder de brug, mogelijk in een poging om de Britse pantsers te vertragen als die naar Arnhem zouden komen. Luitenant Grayburn organiseerde en leidde twee opeenvolgende aanvallen om de onderdoorgang te heroveren en de lonten te verwijderen. Hij raakte bij de eerste tegenaanval opnieuw gewond maar keerde terug nadat hij behandeld was. Kennelijk met zijn hoofd in het verband en zijn arm in een mitella. Grayburn werd gedood tijdens de tweede tegenaanval. Een Duitse tank was naar voren gekomen om de boog te dekken, maar om zijn mannen naar betere posities te leiden ging Grayburn rechtop staan, in het volle zicht ervan. Het machinegeweer van de tank doodde hem onmiddellijk.
Volgens de Roll of Honour uitgegeven door de Society of Friends of the Airborne Museum (jan Hey 1999 en 2011) kreeg Grayburn een veldbegrafenis tussen gebouwen bij de Rijnbrug in Arnhem. Hoewel er ook verhalen zijn dat zijn lichaam in de Rijn is gevallen en niet voor 1948 is teruggevonden.
John Hollington Grayburn werd postuum onderscheiden met het Victoria Cross.
Citation in de London Gazette van 23 januari 1945: Lt. Grayburn was pelotonscommandant van het Parachutistenbataljon dat op 17 september 1944 werd gedropt met de opdracht de brug over de Rijn bij Arnhem in te nemen en te behouden. Hij, met zijn peloton, moest de zuidkant veroveren. Lt. Grayburn raakte vrijwel onmiddellijk gewond aan zijn schouder, maar hij leidde en zette de aanval door totdat het aantal slachtoffers zo hoog werd dat hij het bevel kreeg zich terug te trekken. Later organiseerde hij met succes de bezetting van een huis dat van vitaal belang was voor de verdediging van de brug. Hoewel het de volgende dag en nacht zwaar werd aangevallen, kon het huis dankzij Lt. Grayburn's moed, leiderschap en vaardigheid in het afzetten van zijn mannen worden behouden tot het op 19 september in brand werd gestoken en moest worden geëvacueerd. Lt. Grayburn vormde toen een gevechtsgroep van elementen uit alle wapens, waaronder het restant van zijn compagnie. Hoewel hij opnieuw gewond raakte, dit keer in de rug, weigerde hij zich te laten evacueren. Toen tankaanvallen, waartegen hij geen verweer had, uiteindelijk zijn terugtocht op 20 september forceerden, stond hij op in het volle zicht van de vijand en leidde de terugtrekking van zijn mannen naar de hoofdverdedigingsperimeter. Hij werd die nacht gedood. Bijna vier dagen lang, ondanks pijn en zwakte van zijn wonden, gebrek aan voedsel en slaap, toonde Lt. Grayburn opperste en niet aflatende dapperheid en vastberadenheid. Zonder zijn inspirerende leiderschap had de brug bij Arnhem niet zo lang stand gehouden kunnen worden.

Tijdens ons bezoek aan de Airborne begraafplaats in Oosterbeek lagen er nog de poppieskransen die waren neergelegd tijdens de herdenking op Remembrance Day 11 november 2021. Een indrukwekkend gezicht.

Twee graven van omgekomen piloten uit Nieuw Zeeland. R.M. Singer en L.G. Rodgerson.

Graf van Ronald Tracy McKee die behoorde tot de Royal Canadian Engineers. Gesneuveld op 25 september 1944.

Er werden na de Slag om Arnhem vijf Victoria Crosses uitgedeeld wegens moed. Het Victoria Cross is de hoogste Britse militaire onderscheiding. In februari 1945 werd postuum een Victoria Cross toegekend aan kapitein Lionel Queripel.

Lionel Queripel was tijdens de Slag om Arnhem commandant van A-Company van het 10e Bataljon, dat onderdeel was van de 4th Parachute Brigade. Queripel kwam ’s avonds om het leven op dinsdag 19 september in de buurt van Wolfheze, na een dag waarin hij meermalen uitzonderlijke moed vertoonde.

John Peter Rodley, geboren als Hans Rosenfeld van Duitse afkomst. Max', zoals hij beter bekend was bij de meeste van zijn vrienden en kameraden in de 21e Independent Parachute Coy, behoorde tot de linguïsten die door majoor John Lander in mei 1943 werden geselecteerd om bij de compagnie te dienen.
Hij diende met de compagnie in Noord-Afrika, Italië en Nederland. In Arnhem was hij sectie korporaal bij peloton nr. 1.

Op 23 september 1944 werd Max ingegraven in een sleuf in de voortuin van Stationsweg 8. Hij probeerde vijandelijke soldaten te lokaliseren die vanuit tegenoverliggende huizen schoten toen hij zich blootstelde aan de vijand en werd geraakt door een uitbarsting van mitrailleurvuur die hem op slag doodde. Hij werd oorspronkelijk in zijn loopgraaf begraven, maar werd later herbegraven op de Oosterbeekse begraafplaats.

Brian Brownscombe GM. M.B., B.S. (Lond.), M.R.C.S., L.R.C.P., zoon van Herbert en Edith Brownscombe, uit Watchet, Somerset, kreeg een aanstelling bij het Royal Army Medical Corps en meldde zich daarna als vrijwilliger voor de luchtlandingstroepen.
Kapitein Brownscombe voltooide met succes zijn zweefvliegtuigopleiding en werd toegevoegd aan het 2e (Airborne) bataljon, South Staffordshire Regiment. Hij nam deel aan de veldtocht naar Sicilië (Husky) waar hij de George Medal kreeg. Hij nam ook deel aan Operatie Market Garden (Arnhem).
Capt Brownscombe zette een Regimental Aid Post (RAP) op, bijgestaan door de Padre achter in het Arnhemse Stedelijk Museum waar hij zich op 19 september liet gevangen nemen en overgebracht naar het St Elisabeth Hospitaal. Na een paar dagen ging hij naar het Arnhemse Gemeenteziekenhuis met veel gewonden die overgebracht waren uit het St Elisabeth Hospitaal omdat ze de aantallen niet aankonden, en werkte aan het opzetten van een goed georganiseerde faciliteit.

Op de avond van zondag 24 september kregen ze bezoek van drie Duitse oorlogsverslaggevers die tevergeefs probeerden het personeel en de gewonden voor propagandadoeleinden te gebruiken. Kapitein Brownscombe ging met een van de verslaggevers, een Deen die zich bij de SS had aangesloten, naar buiten toen een andere verslaggever hem zonder duidelijke reden van achteren met een schot door het hoofd vermoordde. Na de oorlog onderzocht de Commissie Oorlogsmisdaden van de Verenigde Naties het incident. Zij slaagden erin de moordenaar op te sporen en hij werd begin jaren zestig opgepakt en veroordeeld.
Capt. Brownscombe werd op 24 september 1944, 29 jaar oud, vermoord door S.S. Sgt. Karl Lerche en begraven door de Eerwaarde Daniel McGowan en Alan Buchanan op het terrein van het Arnhemse Gemeenteziekenhuis. Hij werd op 28 augustus 1945 bijgezet op Arnhem Oosterbeek War Cemetery.

Flight Lieutenant "Lummy" Lord, geboren op 18 oktober 1913 in Cork, Zuid-Ierland, was een onderscheiden 31 jaar oude Dakota piloot bij 271 Squadron, die bevoorradingsmissies naar Arnhem vloog. Hij had eerder soortgelijke missies gevlogen met DC3's bij 31 Squadron in India, Egypte, Irak, Libië en Birma. In juli 1943 werd zijn uitgebreide staat van dienst vermeld in dispatches, en werd hij onderscheiden met het Distinguished Flying Cross.

Op dinsdag 19 juli, tijdens de laatste nadering van de droppingszones en slechts drie minuten van hen verwijderd, werd de golf van langzaam bewegende bevoorradingsvliegtuigen bestookt door zwaar luchtafweergeschut. Lord's toestel kreeg twee treffers op de stuurboordvleugel en de motor aan die kant barstte in vlammen uit. Op zo'n lage hoogte was er geen manier om zo'n brand te blussen, en de enige echte optie in zo'n situatie zou dus zijn om de poging om voorraden te droppen op te geven en te springen voordat de brandstoftanks ontploften. Lord weigerde echter dit te doen en bleef recht en stabiel vliegen om er zeker van te zijn dat hij zijn voorraden op het juiste doel liet vallen. Met zijn vliegtuig duidelijk in grote problemen, werd Lord opgemerkt door bijna elk Duits luchtafweergeschut in de buurt. Hij vervolgde zijn weg en bereikte de dropzone. Nadat hij zijn run had voltooid, kreeg Lord van zijn kalme en zeer gedisciplineerde bemanning (drie RAF-ers en vier legerdropers) te horen dat er nog twee bussen voorraden over waren. Lord draaide het vliegtuig om voor een tweede passage over de droppingszone, nog steeds onder hevig vuur. Toen alle voorraden eindelijk waren gedropt, en het vliegtuig was afgedaald tot de gevaarlijk lage hoogte van slechts 500 voet, riep Lord naar zijn mannen "Bail out! Bail out! In godsnaam, spring eruit!", terwijl hij zelf geen enkele moeite deed om dat te doen. Een paar seconden later explodeerde de stuurboordvleugel en het vliegtuig stortte in vlammen neer op de grond, even ten noorden van de boerderij Reijers-Camp op LZ-S. Er was slechts één overlevende, Flying Officer Harry King, die uit de zijdeur werd geblazen toen de motor ontplofte. King zelf landde in niemandsland tussen de Britten en de Duitsers, maar hij slaagde erin het 10de Bataljon te vinden en bleef bij hen tot hij uiteindelijk gevangen werd genomen.

De troepen op de grond waren zo gebiologeerd door het vliegtuig van Lord, dat ze in hun loopgraven opstonden om het te bewonderen. Zij waren allen zeer ontroerd, in sommige gevallen tot tranen toe, door dit geweldige vertoon van moed en zelfopoffering in hun naam. Met vlammen die wild onder de romp likten, smeekten veel mannen de bemanning om te springen, maar ze wilden niet en in plaats daarvan zag men dat de expediteurs voortdurend meer bevoorradingscontainers naar buiten gooiden totdat de vleugel instortte.

Vanaf het moment dat de motor in brand vloog tot het moment van de crash, vloog Flight Lieutenant Lord zijn Dakota, gestaag terwijl hij onder zeer zwaar luchtafweervuur lag, in totaal 8 minuten. Voor zijn suïcidale moed en vastberadenheid om de voorraden naar de mensen te brengen die ze nodig hadden, werd David Lord postuum onderscheiden met het Victoriakruis. De grote tragedie van dit verhaal was dat de bevoorradingszones onder de voet waren gelopen door Duitse troepen. Door de radiostilte wist de RAF hier niets van, en zo gaven David Lord en zijn mannen hun leven in een wanhopige poging vracht te droppen die in de handen van de vijand zou eindigen.

Raymond Harold Stevens was de zoon van kapitein Arthur Stevens M.C., en Clara Stevens, uit Kingston Hill, Surrey. Hij werd opgeleid in Stowe en Trinity College Cambridge. Hij ging na de crisis van München in 1939 bij de Territorials (Artists Rifles), bij de Honourable Artillery Company, Finsbury Pavement en slaagde voor de Officers Cadet Training Unit in Aldershot voordat hij bij de 225 Brigade werd ingedeeld. Hij vocht in de achterhoede van het Albertkanaal tot Duinkerken in mei 1940, waarbij hij de noordelijke flank verdedigde, tot de uiteindelijke evacuatie. De Brigade werd in Ierland gereformeerd en hij ging vervolgens naar Egypte met de 4th Royal Horse Artillery en nadat hij gewond was geraakt werd hij naar het Baragwanath Hospital in Zuid-Afrika gestuurd. Bij zijn terugkeer in Engeland meldde hij zich voor actieve dienst en meldde zich als vrijwilliger voor de luchtlandingstroepen. Zijn broer, Edwin Mackenzie Stevens, sneuvelde op 5 september 1944 toen hij diende bij de Honourable Artillery Company, Royal Artillery. Zijn zwager, majoor John M Simonds, sneuvelde ook in Arnhem.

Kapitein Stevens was lid van de 1st Forward Observer Unit (Airborne), Royal Artillery, en voltooide met succes zijn parachutistenopleiding op RAF Ringway op cursus nummer 111 van 10 tot 17 april 1944 en was verbonden aan HQ 156 Battalion, The Parachute Regiment, en nam deel aan Operatie Market Garden (Arnhem).
Capt Stevens stierf in het huis van de familie Valkenburg, De La Reyweg 13, Oosterbeek, en werd op 2 oktober 1944 door het Nederlandse Rode Kruis begraven op het terrein van het Hemeldal Sanatorium, nabij de Oranjeweg. (Erelijst, 5e herziene editie, 2011). Hij werd op 13 augustus 1945 herbegraven op de Arnhemse Oosterbeekse Oorlogsbegraafplaats.

Na ons bezoek aan de Airborne begraafplaats gingen we ook nog naar het nabij gelegen Air Despatch Memorial. Het ‘Air Despatch Memorial’ in Oosterbeek (gemeente Renkum) is opgericht ter nagedachtenis aan 79 leden van het Air Despatch Squadron die tijdens de Slag om Arnhem zijn omgekomen. Tussen 17 en 25 september 1944 moesten zij de 1ste Airborne Divisie bevoorraden met materieel.